Moest iemand ooit een tv-programma maken over mijn reisgedrag, dan zouden we letterlijk en figuurlijk niet ver geraken. Op een weekje New York na, ben ik Europa nooit uit geweest. Goed, er waren vele zomer- en winter(sport)vakanties, maar altijd binnen de dragelijke marge van een dagje autorijden of twee uurtjes vliegen. Daar kijkt geen hond naar.
Opvoeden is vooral voorleven, dus ook op dit punt verwijs ik graag met een ontlastende vinger naar de wat beperkte, immateriële erfenis van mijn ouders. Zeker, ik had de mogelijke schade zelf al lang kunnen herstellen, maar de geringe reislust is vermoedelijk ook genetisch bepaald. Sterker nog, dat weet ik eigenlijk wel zeker: bijna al mijn familie is na de geboorte blijven zitten tussen Hoogstraten-Antwerpen-Kalmthout en West-Brabant, met Zundert als een zeker epicentrum. Van huis uit zijn de Dikken – zeg nooit: Dictusjes – zittenblijvers.
Bij ons thuis kwamen we aanvankelijk nooit verder dan een dagje Wissenkerke of Scherpenheuvel. Kennelijk werd hiermee toch enige vooruitgang geboekt: de zomers daarop parkeerde mijn vader mijn moeder en hun zes kinderen – want zelf bleef hij thuis – voor een week of wat op de camping in Merksplas. Om het nog iets exotisch te geven, legden mijn broer Wim en ik die reis met de fiets af, vanuit Wernhout toch een nette 20 kilometer. Neus in de wind, het avontuur tegemoet, voetje voor voetje.
Waarom reist een mens. Waarom verlaat een mens de plek die vanaf de geboorte vertrouwd is, los van vermijdingsmotieven als honger, dorst, angst en haat van de ander. Waarom, waar is dat goed voor, wat levert dat op.
Reizen veroorzaakt dynamiek, zowel bij de reizigers als bij de ontvangers van de reizigers, en zelfs bij de achterblijvers. Iedereen wordt er beter van als mensen zich verplaatsen. Om kennis op te doen, nieuwe inzichten, ervaringen uit te wisselen, dingen in beweging te zetten. Een reis is het tegenovergestelde van een depressie: inzicht door uitzicht versus inzicht zonder uitzicht.
Wie reist, weet meer.
Maar tegenover de mooie woorden staan de praktische bezwaren, basale dingetjes als angst en het alom bezwerende idee dat een mens het nergens zo goed heeft als thuis. Wat ook zo is, zeker in mijn geval. Dus waarom zou ik. Ik ben daar niks kwijt, toch?
Maar dan nu ineens naar de andere kant van de wereld. Leg het maar uit.
‘Als ze de kleine kapel wordt binnengereden, aan het begin van de door haarzelf geregisseerde dienst, schiet ik omhoog. Op de kist ligt één bloemstuk, op het lint de naam die altijd opduikt in de verhalen.Mijn Tante Riet stierf teleurgesteld. Als non leidde zij een school in het Chili van Allende en later Pinochet. Op enig moment dirigeerden de superieuren haar terug naar Zundert, zeer tegen haar zin. Haar hart lag in Santiago. Tante Riet bond de strijd aan, tevergeefs. Ze werd uit de kloosterorde gezet. Of ze is zelf uitgetreden. Niemand van ons die het wist. Niemand van ons die het te horen kreeg. We raakten verloren in tweedehands aannames. Iets met geld, een verboden relatie, een buitenechtelijk kind. En telkens weer die naam. Ik nam aan dat die deel uitmaakte van onze onwetende verbeelding.Maar nu geeft Tante Riet zekerheid: Laura, ze bestaat. Ik kan op zoek.’
Dit stukje van precies 150 woorden – naar de inspirerende columns van Sander Donkers over zijn Tante Jo op de voorpagina van De Volkskrant – beschrijft de motivatie voor de uiteindelijke reis naar Chili: ik was benieuwd, ik wilde weten wat daar is gebeurd.
Enkele jaren na haar uitvaart ben ik in dezelfde stad als waar zij, de jongere zus van mijn vader, bijna haar hele werkzame leven heeft doorgebracht: Santiago, nu een metropool met bijna zeven miljoen inwoners. In mijn hoofd was ik vooraf al tenminste eenmaal in de oceaan gestort, twee keer mijn rugzak kwijtgeraakt, drie keer gerold, beroofd en opgelicht. Het blijft vooralsnog bij een leesbril die ik zelf in het vliegtuig heb laten liggen.
Daar tegenover staat een serie indrukwekkende ontmoetingen met geweldige, hartstochtelijke mensen die mij van meet af aan tot hun nieuwe familie bombarderen. Ik weet me soms weinig raad met hun hartelijkheid. Ik verbleek bij hun warmte, verstar bij het gemak waarmee zij grote verschillen overbruggen.
Hier wordt langzaam het verhaal van Tante Riet ontrafeld. Haar levensloop speelt tegen de geschiedenis van dit prachtige land waar het tijdperk Pinochet nog steeds drukt op het collectieve geheugen en geweten. Zij heeft daarin haar eigen rol gespeeld, haar eigen keuzes gemaakt. Om ze te begrijpen – en da’s iets anders dan ze te veroordelen – moet ik hier en daar wat onder ogen zien: ze is familie. Misschien voel ik dat hier en nu meer dan ooit, mijn tante is familie.
Wordt vervolgd.