We wisten al lang dat ze kwam, maar we mochten er niks over zeggen. In verband met haar veiligheid. Want ze kwam alleen, als privépersoon, als vriendin (en partijgenoot) van de boer waar we te gast waren. Misschien wel als tegenprestatie: deze boer was het namelijk die haar destijds met zijn trekker persoonlijk op het Binnenhof afleverde. Voor wat hoort wat. Vlak voor de voorstelling aten ze samen nog een bammetje aan de keukentafel. Eén van de mooiste scènes op die tweede pinksterdag.
‘Privépersoon’ dekt overigens niet de lading, laat staan: incognito. Iemand die het eigen functioneren zo sterk persoonlijk heeft gemaakt als zij, is nooit meer privé, maar altijd publiek bezit in elke openbare ruimte. Die is van ons allemaal. Een merk, een logo. Net als Van Gogh of Coca Cola.
Wij – makers en spelers – waardeerden het zeer dat ze kwam kijken; wij waren ook gruwelijk benieuwd naar haar reactie op de hier en daar prikkelende scènes, zeker gemeten naar haar gekende opvattingen. Maar omdat ze dus in haar ‘eigen tijd’ aanwezig was, als gewoon mens, zeg maar, deden we anderhalf uur lang of we d’r niet zagen. Of we niet naar haar loerden om te zien hoe de dingen binnenkwamen. Of we niet onder de indruk waren.
Alsof het heel normaal was dat ook zij te pas en te onpas foto’s of filmpjes maakte. Alsof we niet een van haar vele, lange, vaak rood of roodbruin gekleurde vesten noteerden, gedragen op een zwarte overgooier met lange broek, lange sjaal en een illustratieve ketting waaraan dit keer één koe, afgemaakt met de karakteristieke kistjes. Alsof we niet naar haar gitzwarte krullen gaapten met de zonnebril erin geklemd, de grote oorbellen, de zware make-up, de gifgroene nepnagels. (Het leuke van een icoon is, dat bijna iedereen die zomaar kan uittekenen. Net als een stripfiguur.)
Maar na afloop konden we niet langer om elkaar heen. Iedereen wist, nu zou er gepraat moeten worden. Wat zou ze zeggen, de vrouw die in haar eentje de politiek lijkt te gijzelen, veel meer dan Fortuyn, Wilders en Baudet zelfs bij elkaar opgeteld ooit meenden te kunnen? Wat zou ze vinden of melden, de ongekroonde koningin van het platteland, de grote hoop van alle vrezende boeren?
Nou, niks bijzonders.
Ze oogde, zeker in het begin van de ontmoeting, zelfs wat nerveus. Was ze er niet op voorbereid? Had ze er geen zin in op haar vrije dag? Wilde ze roken, een biertje? Ik kon het me ineens allemaal voorstellen.
Maar, graag of niet, al snel kwam haar politieke aard bovendrijven en gingen we samen vrolijk kissebissen over koetjes en kalfjes en kippen. Echt, na wat frames en oneliners over en weer (zij: “Put your money where your mouth is”, ik: “Follow the money”), wees ze me op een vermeend onheuse voorstelling van zaken, overigens net als heel veel boeren doen: “De cijfers in jullie verhaal kloppen niet”.
En voor ik het wist stonden we als op een traditionele veemarkt figuurlijk te handjeklappen over het aantal kippen in Nederland. Zij hield het op 90 miljoen, ik op 100 miljoen. Toen ik me wilde verlossen van de halsstarrigheid en voorzichtig begon over het verhaal áchter de cijfers, reageerde ze afwijzend. Nee, wij moesten maar eens ophouden met steeds maar het verkeerd neerzetten van de sector. Je mag het best oneens zijn met elkaar, maar je moet wel je huiswerk goed doen.
Langzaam trok ik me terug, richting bar. Omdat ik me realiseerde dat ik hier de hele ambitie van ons project – het doen afnemen van de polarisatie in het landbouwdebat – eigenhandig en vakkundig om zeep stond te helpen. En omdat ik hoognodig aan de drank moest.
Het eerste wat ik de volgende ochtend deed, was het CBS opnieuw raadplegen. Het getal op het scherm lachte me stralend toe: Nederland telt 99,9 miljoen kippen.
Nou zij weer.