En daar ging ik weer. In een gehuurde bus vol techniek en spullen, op weg naar een speelplek. Hoe vaak zou ik dat intussen al niet gedaan hebben. Hoe vaak zou ik het nog gaan doen. Als eerste ergens aankomen, als laatste ergens weggaan. Thuis nog een biertje uit de kelder, geld tellen en in bed storten.
Onderweg naar Moederskind bedacht ik me dat ik dit soort werk al meer dan een halve eeuw doe (sic). Het was aan het eind van de lagere school toen ik voor het eerst een voorstelling bedacht, schreef, produceerde, regisseerde en speelde. Op woensdagmiddag bij de dorpsbakker op zolder, inclusief de zoon van de bakker, dat was bij de deal inbegrepen. We troggelden op het schoolplein een kwartje van andere kinderen af en vertelden dat het om twee uur begon. Oh wee, als je niet komt kijken. Van de opbrengst kochten we chips en limonade die onmiddellijk en ter plekke geconsumeerd werden. Handje contantje. Boter bij de vis. Niks subsidieaanvragen of impact-statements. Bam. Spelen.
Doekenvolk.
Nomaden, zwervers, reizigers. We herkennen ons in het kermisvolk, in het circusvolk. Rondreizende kunstenmakers die van achter de gordijnen de anderen iets voor houden en daarna de boel weer rap opdoeken. Als in een goeie processie. Een rits rituelen en symbolen. Mensen die klappen, anderen die buigen. Boeren, burgers en buitenlui: komt dat zien.
Ik weet niet beter.
Ik weet niets beters.