Natuurlijk begon de prille VVD-er over het oprichten van een investeringsfonds, nam de frisse CDA-jongeman het woord ‘verbinding’ het meest in de mond (het al even uitgewoonde ont-moeten kwam dit keer maar één keer voorbij). Natuurlijk schreeuwde de als SP-er vermomde kunstenaar om een grote zak geld, ontkende de FvD-mevrouw allereerst de stikstofcrisis (“een administratief verzinsel van de overheid”) en tetterde ze daarna ongehinderd verder over de alles bedreigende elites. Natuurlijk wierp de sluwe PVV-er zich op als beschermheer van amateurs, kermis en corso en wees de verse D66-er trots op wat er allemaal wel niet in de zaal zat. En daar zat niemand die het bestreed.
Niemand die opwierp dat investeringsfondsen al jarenlang naar behoren functioneren. Niemand die uitlegde dat verbindingen nodig zijn omdat er afstanden en kloven zijn veroorzaakt door onder meer datzelfde CDA. Niemand die duidelijk maakte dat kunst en cultuur niet alleen leunen op geld, maar op duurzame principes. Niemand die de lompe leugens van de FvD bestreed. Niemand die de PVV-er duidelijk maakte dat alle amateurs op de schouders staan van hun professionele, inspirerende voorgangers (want wie heeft de dirigent van de harmonie opgeleid, wie heeft de nootjes verzonnen, de mooie woorden, de ontwerpen, de ideeën enz.) en niemand die de D66-er aanvulde want zij was er een van ons.
Toen aan het eind van de avond, nog net binnen de zendtijd, een manifest in de handen werd gefrommeld van de ambtenaar die de gedeputeerde verving, werd onze rol duidelijk. Wij waren geen getuige van een politiek debat over kunst en cultuur in de provincie, wij vormden het decor van een terechte lobby voor onze sector. Dus klapten we braaf en zwijgend de handen stuk.
Nu maar hopen dat ik het niet verpest heb.